Sla over naar de inhoud

In gesprek met Henk de Graaf deel 1

In gesprek met Henk de Graaf (dl 1)

Door Kees Vos

Henk de Graaf (1949) is geboren en getogen in Bunschoten. Eind jaren zeventig woonde Henk met zijn vrouw en kinderen in Gouda, dichtbij zijn werk: hij was klarinettist in het Rotterdams Philharmonisch Orkest (RPhO). De Goudse periode was van korte duur. Zijn hart lag toch in Bunschoten. In januari van dit jaar was ik bij hem te gast voor een interview. Henk maakte in zijn jeugd een bliksemstart als klarinettist. Dat was geen toeval maar een combinatie van factoren: gedrevenheid voor muziek, liefde voor de klarinet, een ijzeren studiediscipline, uitzonderlijk talent, zeer bekwame klarinetdocenten en last but not least een goed nest. Als klarinettist had Henk een druk bestaan: soloklarinettist van het RPhO, activiteiten in de kamermuziek en lesgeven. Na 36 jaren dienstverband bij het RPhO heeft hij onlangs besloten een punt te zetten achter zijn vaste orkestbaan. Het lijkt er echter op dat hij aan zijn tweede leven begonnen is, als ik zijn concertagenda hoor. Henk wordt gevraagd voor verschillende orkesten en hij organiseert nog steeds cd- en dvd-opnames voor kamermuziekbezettingen. Maar, de druk van het moeten is eraf. In dit interview vertelt Henk onder andere over zijn jeugd, zijn opleiding, zijn ervaringen als soloklarinettist in het orkest, zijn kamermuziekactiviteiten, zijn talrijke cd’s en zijn zes dvd’s die binnenkort uitkomen.

Hoe oud was je toen je klarinet ging spelen?

Dat was op elfjarige leeftijd op de muziekschool. Ik kom uit een muzikale familie, zowel van mijn vaders als moeders kant en ik kreeg les van een oom. Er was in die tijd een harmonieorkest van Bunschoten-Spakenburg, een van de oprichters was mijn opa. Aanvankelijk ben ik daar op piccolo begonnen, omdat mijn vingers nog te klein waren voor de klarinet. Op een gegeven moment werd dat harmonieorkest een fanfare omdat de klarinetgroep te klein werd. Ik ben toen sopraansax gaan spelen, omdat dat instrument het meest op mijn eerste keus, de klarinet leek. In diezelfde tijd ging ik ook voor klarinetles naar de muziekschool in Amersfoort en heb een tijdje beide instrumenten naast elkaar gespeeld, maar heb op een gegeven moment toch echt voor de klarinet gekozen. Mijn leraar op de muziekschool was Jan Ruggenberg. Ik kreeg tot mijn vijftiende jaar klarinetles van hem.

Uit welke boeken speelde je?

Demnitz, Jeanjean en ook duetten van Mozart, Crusell en Gebauer.

Speelde je veel op uitvoeringen?

Ja, ik speelde vooral op voorspeelavonden. Het leertempo ging heel snel, want na twee jaar kreeg ik de Rhapsodie van Debussy al voor mijn neus.

Op de muziekschool?

Ja, dat ging wel in een te snel tempo, maar goed. Jan Ruggenberg liet me ook het klarinetconcert van Mozart spelen, wat ik zelfs met orkest – de Amersfoortse Orkest Vereniging – heb uitgevoerd op besklarinet, want ik had nog geen a-klarinet. De orkestpartij werd getransponeerd. Ik zat toen in de tweede klas van de middelbare school, ik was dus dertien of veertien jaar. Ik weet het nog goed: het orkest was samengesteld uit leerlingen van de muziekschool aangevuld met docenten.

Jan van Vlijmen was in die tijd directeur van de Amersfoortse muziekschool. Stimuleerde hij je ook in je talent?

Ja, want ik heb van hem theorie- en solfègelessen gekregen op de muziekschool en ook op het conservatorium in Utrecht, waar hij later directeur was.

Tristan Keuris woonde in Amersfoort. Hij was ongeveer van jouw leeftijd. Kende jij hem in de tijd dat jullie samen op de muziekschool zaten?

Ja, ik ging heel veel met hem om. Buiten dat hij een fantastische componist was, was hij ook een goede pianist. Met Tristan heb ik veel stukken uit klarinetrepertoire gespeeld. Hij kon erg goed direct uit de partituur een pianopartij spelen. Zo konden we heel wat concerten en symfonieën doorspelen.

Heeft hij wel eens werk aan je opgedragen?

Nee, maar hij was wel van plan een klarinetconcert voor me te schrijven. Helaas is het daar niet meer van gekomen.

Had je in je jonge jaren een beroemde klarinettist als voorbeeld voor jezelf?

Dat was Bram de Wilde op het klassieke vlak en Benny Goodman voor de jazz. Bram de Wilde was voor mij het grote voorbeeld; hij was soloklarinettist van het Concertgebouw Orkest dat in die tijd onder leiding van Eduard van Beinum stond. Hij stond op een lp waarop hij het Klarinetconcert van Mozart speelde; op die lp was ook het fluit-harp concert met als solisten Hubert Barwahser en Rosa Spier te horen. Toen mijn moeder ernstig ziek werd en rust moest houden – het is later weer goed gekomen – logeerde ik lang bij mijn tante. Zij had die lp van Mozart met Bram de Wilde. Ik was zo weg van dat concert. Ik heb die lp ontzettend veel geluisterd en op besklarinet meegespeeld. Ik heb hem stuk gedraaid. Ik wist toen niet dat het concert officieel voor a-klarinet was en ik vroeg me ook niet af waarom het zo laag klonk. Ik ontdekte wel dat de toonhoogte aardig goed kwam door mijn klarinet overal een heel stuk uit te trekken. Het was een unieke opname van Philips in Duitse stijl met het Concertgebouw Orkest.

Wanneer ging je naar het conservatorium?

Na drie jaar gymnasium heb ik mijn middelbare school op mijn zestiende verlaten, nadat Jan Ruggenberg dat advies had gegeven in een gesprek met mijn ouders.

Vertel eens wat over je conservatoriumjaren.

Ik kwam in het eerste jaar van het Utrechts conservatorium bij Jos d’Hondt. Hij was erg streng en ik moest bepaalde dingen afleren, bijvoorbeeld mijn manier van staccato spelen. Dat deed ik altijd op mijn eigen manier heel snel, er was nooit iets van gezegd. Jos d’Hondt kon precies onder woorden brengen wat je moest doen om staccato goed te spelen. Hij gaf niet schools, maar goed professioneel les. In die tijd kreeg je nog twee uur hoofdvakles per week. Het meest gaf hij thuis in Hilversum les. Dat was voor hem het makkelijkst, zo dicht in de buurt van het Radio Filharmonisch Orkest waar hij soloklarinettist was. Hij gaf les op zijn zolderkamer en als je ‘s-ochtends bij hem aanbelde, dan was het eerste wat hij altijd vroeg: ‘Heb je deze week goed gestudeerd?’ en als je dan Ja zei en het was ‘Nee’ en ging het niet goed, dan mocht je weer gaan. Ik durfde nooit ‘Nee’ te zeggen, zei altijd ‘Ja’ en probeerde dan maar het beste ervan te maken. Gelukkig ben ik nooit weggestuurd.
Hij was vaak heel hard in zijn uitspraken. als ik bijvoorbeeld een accent op de verkeerde plaats gaf, zei hij tegen me: ‘Man, dat moet toch heel anders!’ Op de les speelde hij altijd voor op een sublieme manier, daar heb ik veel van geleerd. Hij was voor mij een grootheid, ik zag erg tegen hem op. Eens gaf hij een concert voor de televisie met het Radio Filharmonisch Sextet – blaaskwintet en piano. Ik ging er van tevoren al urenlang voor klaar zitten, zo zag ik tegen hem op.

Hoe was de indeling van de les?

We begonnen altijd een half uur lang met toonladders. Alles uit het hoofd en op verschillende manieren zoals: twee gebonden, twee gestoten, dominantseptiemakkoorden. Alles over de gehele omvang van de klarinet tot je op gegeven moment in die moeilijke kruizen en mollen kwam. Dat zat dan wel tegen. Na die toonladdersessie kwamen de etudes van Jeanjean, Cavallini, Périer en Baermann. Daarna de voordrachtstukken, alles met dezelfde intentie. Het was altijd twee uur flink aanpakken, maar ik zag eigenlijk nooit tegen die lange les op. Alles moest perfect. Was dat niet het geval, dan desnoods nog maar een week thuis studeren. Hij eiste gewoon dat het goed kwam.

Moest je transponerend lezen op de les?

Ja, dat heb ik inderdaad veel moeten doen. Ik speelde de etudes eerst gewoon en daarna één toon hoger, een c-partij op mijn besklarinet of ik moest alles een halve toon naar beneden of naar boven transponeren. Ik moest ook c-partijen op de a-klarinet in de bassleutel lezen, dus de vioolsleutel denkbeeldig veranderen in de f-sleutel en de voortekens veranderen. Dat is een maniertje als je een c-partij moet transponeren terwijl je alleen een a-klarinet hebt en geen besklarinet.

Wanneer komt het transponeren je van pas?

Ik speel nu bijvoorbeeld een nieuwjaarsprogramma in het Concertgebouw. We spelen een aantal walsen van Johann Strauss voor c-klarinet. Voor c-klarinet staan ze al in twee of drie kruizen en als je dat een toon hoger gaat transponeren, wordt het echt een kruizen-business. Ik speel dat dus transponerend op besklarinet, want ik ga geen c-klarinet meenemen.

Hoe lang studeerde je per dag?

Niet overdreven veel. Twee of tweeënhalf uur per dag, maar wel regelmatig. Op het conservatorium heb ik dat jaren zo gedaan. er waren wel mensen die vijf of zes uur op een dag studeerden, dat gaat mij te ver. Ik heb eens een periode gehad dat ik vier uur op een dag deed, maar dat was voor mij over de streep.

En tegenwoordig?

Wanneer ik soms een tijd heb waarin ik wat minder te doen heb, is het een kwestie van op peil houden van de embouchure. Repetities zijn meestal voldoende om te weten wat ik moet spelen.

Hoe lang heb je bij Jos d’Hondt les gehad?

Van 1965 tot 1973. Eerst de onderwijsakte B, diploma orkestspel, daarna het solodiploma en toen Prix d’Excellence, dat was in 1973. Daarna heb ik nog les gehad bij een klarinettist uit het radiosymfonieorkest van Keulen, maar dat was van korte duur.

Liet Jos d’Hondt je wel eens ervaring op doen in het Radio Filharmonisch Orkest?

Na het derde jaar conservatorium mocht ik tweede klarinet spelen in de Sacre du Printemps van Igor Strawinsky, toch een moeilijk stuk. Dat was onder leiding van Jean Fournet. Voor de repetities ging ik naar de AVRO studio 9. Daar zat het orkest met onder andere Jos d’Hondt, soloklarinettist, Adriaan Bonsel, solofluitist, Victor Swillens, solohoboïst en Harry Sevenstern, solotrompettist. Ik vond het erg indrukwekkend en wat ik nog weet is dat ik onder de indruk was van esklarinettist Jaap Stolp. Ik ervoer het orkest alsof je een soort heiligheid betrad. Je werd er natuurlijk door omhoog gedrukt. Ook het Concertgebouw waar het Radio Filharmonisch Orkest de VARA-matinee speelde maakte indruk op me. Mijn verdere conservatoriumperiode heb ik regelmatig bij dat orkest geremplaceerd.

Je staat erom bekend dat je snel klarinet kunt spelen. Hoe krijg je die snelle techniek voor elkaar?

(Lang nadenkend…) Hoe zal ik het zeggen… de kunde om het te doen is al aanwezig. Als je tweehonderd kilometer per uur wilt rijden met een krachtige zescilinder auto, lukt dat die auto op zijn sloffen. Een auto met minder inhoud zoals een 1400 CC kan ook die tweehonderd wel halen, maar moet er harder aan trekken. Een auto met een groter vermogen gaat gemakkelijker.

Dat grotere vermogen zit in jou?

Dat denk ik.

Dat moet je dan op een bepaald moment gekregen hebben, hoe is dat gekomen?

Dat is een moeilijke vraag.

Het komt je niet zomaar aanwaaien.
Ik denk dat het er mee te maken heeft, dat ik al op jonge leeftijd begonnen ben met transponeren: Je moet een stap voor zijn met wat er staat en de getransponeerde noten bedenken voordat je er bent in de muziek.

Het is hetzelfde als wat Tristan Keuris met die partituren deed. Je ziet het en produceert het op een later tijdstip, terwijl je dan alweer met het volgende bezig bent?

Ja, dat klopt. Op de muziekschool begon ik al met transponeren waardoor dat vermogen ontwikkeld werd. Daarbij komt dat ik snel kan lezen en ik zie met alleen de melodielijn maar ik hoor in die mooie snelle passages van bijvoorbeeld de concerten van Mozart Weber, Spohr of Crusell onmiddellijk het harmonische verloop van de drieklanken die er staan. Het is gek, maar ik hoor het voor de tijd van het moment zelf. Ik voel de trappen van het harmonische verloop.

Zou je een bekend kerstliedje uit je hoofd kunnen begeleiden?

O ja, dat begeleid ik meteen. Ik maak nu even een zijsprong door op te merken, dat ik van jongs af aan ook veel op het klavier gedaan heb, vooral orgel. Ik viel wel eens in als de organist van de kerk ziek was.

Vanaf welke leeftijd?

Dat was al vanaf mijn twaalfde jaar. Daar heb je weer zo’n element wat in het snel produceren van noten thuis hoort. Je bent met akkoorden bezig op het orgel, je moet een voorspel maken of wat improviseren. Later op het conservatorium kreeg ik bijvak piano en van Jan van Vlijmen kreeg ik heel goed harmonieleer. Dat ging ik direct op het orgel toepassen. Dat helpt ook weer in het snel denken en lezen van noten wat dus een combinatie van dingen is.

Hoe belangrijk vind je het om je spel expressief te laten klinken?

Ik ben altijd heel veel met toon bezig geweest. Ik vond de kwaliteit van het geluid altijd erg belangrijk, omdat een klarinet ook heel lelijk kan klinken. Buiten de verschillende stijlen waar bijvoorbeeld vibrato gebruikelik is, ben ik zelf een voorstander van het pure mooie klarinetgeluid: nooit scherp, althans liever niet, maar warm, vol en rond van timbre. Dat is voor mij de essentie voor klarinetmuziek. De klank van het klarinetgeluid moet mooi zijn en dan dient de expressie er nog bovenop te komen. Dat is een andere volgorde dan dat je expressief gaat spelen en het geluid met een korreltje zout neemt. Het geluid is nummer één.

In de volgende aflevering van het interview vertelt Henk verder over rieten, zijn klarinettechniek, het proefspel voor het orkest, dirigenten, zijn plaats in het orkest, omgaan met spanning en meer.